Dodelijk arbeidsongeval

1. Ascendenten

Overeenkomstig art. 20 van de arbeidsongevallenwet ontvangen de bloedverwanten in de opgaande lijn de rente alleen wanneer zij rechtstreeks voordeel uit het loon van de getroffene haalden en worden degenen die onder hetzelfde dak woonden als zodanig aangezien.

Overeenkomstig het art. 20bis van de arbeidsongevallenwet is voor de bloedverwanten in opgaande lijn de rente verschuldigd tot op het ogenblik waarop de getroffene de leeftijd van 25 jaar zou bereikt hebben, tenzij zij het bewijs leveren dat de getroffene voor hen de belangrijkste kostwinner was.

Het cassatiearrest van 06.06.2005, (3° K., A.R. nr. S040141.F), J.T.T. 2005, 323, preciseert dat de rechter rekening moet houden met het bedrag van het daadwerkelijk aandeel van het slachtoffer in de inkomsten van zijn ouders om te beoordelen of het slachtoffer de belangrijkste kostwinner was voor de toepassing van artikel 20bis van de arbeidsongevallenwet.

Het cassatiearrest van 07.02.2005, (3° K., A.R. nr. S040124.N), Soc. Kron. 2005, 400, stelt dat voor de toepassing van art. 20bis van de arbeidsongevallenwet de beoordeling van het begrip "belangrijkste kostwinner" dient te gebeuren door afweging van het aandeel van het slachtoffer in het geglobaliseerde inkomen van de ascendenten op het ogenblik van het ongeval, en dat bij die beoordeling het aandeel van het slachtoffer in het geglobaliseerd inkomen van de ascendenten op het ogenblik van het ongeval de belangrijkste bron van het inkomen van deze ascendenten moet zijn en hun voornaamste geldelijke steun.

Het cassatiearrest van 08.09.2003, J.T.T. 2004, 42, stelt dat het feit dat de werknemer, slachtoffer van een dodelijk arbeidsongeval, op sommige werkdagen een verblijfplaats bij zijn verloofde heeft, vanwaar hij zich op die dagen naar de plaats van zijn werk begeeft en omgekeerd, niet uitsluit dat hij op een andere plaats regelmatig en overwegend bij zijn ouders verblijft en aldaar het centrum van zijn belangen heeft, dit wil zeggen onder hetzelfde dak woont in de zin van artikel 20 van de arbeidsongevallenwet.

 

2. Overlevende echtgenoot

Het Grondwettelijk Hof ziet in het arrest nr. 33/2015 van 12.03.2015 geen schending van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat het art. 12 in samenhang gelezen met art. 5 AOW, de lijfrente voorbehoudt aan gehuwden en personen die wettelijk samenwonen met een partner en waarbij tussen beide partners een overeenkomst tot verplichte hulp is opgesteld overeenkomstig artikel 1478 B.W. die, zelfs na een eventuele breuk, financiële gevolgen kan hebben, terwijl het die lijfrente niet toekent en dus weigert aan de wettelijk samenwonenden zonder een overeenkomst met een dergelijke voorziening tot verplichte hulp.

Het cassatiearrest van 17.11.2003, J.T.T. 2004, 36, Soc. Kron. 2004, 210, zegt voor recht dat het recht op rente van de overlevende echtgenoot, bedoeld in artikel 12 van de arbeidsongevallenwet, niet geldt voor feitelijk samenwonende personen.

 

3. Kinderen

Het arrest van het Arbitragehof nr. 10/2002 van 09.01.2002, B.S. 19.03.2002, zegde voor recht dat artikel 13 § 5 van de arbeidsongevallenwet, gewijzigd bij de wet van 29.04.1996, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het het voordeel van de rente aan de kinderen van de getroffene, die wees zijn van vader of moeder, niet toekent aan de kinderen waarvan de afstamming is vastgesteld ten gevolge van een vordering tot vaststelling van de afstamming die werd ingeleid na het overlijden als gevolg van het arbeidsongeval. De vereiste dat een procedure tot gerechtelijke vaststelling van de afstamming werd ingeleid vóór de datum van het overlijden werd dienvolgens geschrapt door art. 45 van de Wet van 13.07.2006 houdende diverse bepalingen inzake beroepsziekten en arbeidsongevallen en inzake beroepsherinschakeling, B.S. 01.09.2006.